Drie melkveehouders rond Workum composteren snoeiafval, hekkelspecie en bermgras voor gebruik op eigen bedrijf. Zo voorkomen ze dat er nutriënten uit de regio worden afgevoerd. Ze zijn de kwartiermakers van een veel grootschaliger kringloopidee dat agrarische natuurverenigingen in Friesland willen opzetten.
Het bedrijf van maatschap Van der Valk uit Ferwoude is één van de drie locaties waar is gestart met het composteren van groen restmateriaal uit de regio. Pieter van der Valk maakt deel uit van een groep van twaalf boeren die het materiaal volgens de CMC-methodiek (zie kader) composteren en de compost gaan gebruiken als meststof en bodemverbeteraar. Op die manier lekken er niet onnodig nutriënten weg uit de regio, zo is de achterliggende gedachte.
Het principe van deze kringloopgedachte opschrijven is simpeler dan het in uitvoering brengen. ‘We hebben een traject van bijna twee jaar doorlopen om het juridisch waterdicht te krijgen’, vertelt Van der Valk. ‘De gemeente Súdwest-Fryslân en Wetterskip Fryslân waren geïnteresseerd en wilden wel meewerken, maar waren ook met handen en voeten gebonden aan de wet- en regelgeving.’
Ze kwamen in contact met Astrid Meier van het landelijk programma Circulair Terreinbeheer die hen hielp goede afspraken op papier te zetten. ‘Nu wordt bermgras en hekkelspecie nog afgevoerd en op gespecialiseerde bedrijven verwerkt. Wij vinden dat
je deze stroom niet als afval moet behandelen, maar als circulair materiaal. En landbouwgrond is de enige plek waar je nutriënten echt kunt recyclen. Daar zit een potentiële waarde die we kunnen verzilveren’, legt Van der Valk uit.
Verdienmodel
Het verdienmodel voor de boeren is tweeledig. Aan de ene kant verdienen de boeren geld met het recyclen van reststromen. De opbrengsten bestaan in eerste instantie uit de inname van reststromen als bermgras en hekkelspecie. ‘Met twaalf boeren hebben we het dan al snel over een omzet van 60.000 euro. Dit is nog geen winst, want de kosten voor het composteren moeten hiervan nog worden betaald’, rekent Van der Valk voor.
De tweede peiler van het verdienmodel moet komen uit maatschappelijke opgaves, zoals onder andere het terugbrengen van CO₂ in de bodem en daarmee het verhogen van het
watervasthoudend vermogen. Daarnaast besparen de boeren met het toepassen van compost op hun kunstmestgebruik.
Brede interesse
De twaalf boeren rond Workum zijn niet de enigen die interesse hebben in de verwerking van groen restmateriaal. Ook in andere regio’s zijn al vergelijkbare initiatieven aan de gang. Bij het gesprek met Van der Valk zijn Wout van Vulpen en Goaitske Iepema aangeschoven. Van Vulpen is algemeen secretaris van Noardlike Fryske Wâlden en Iepema is dagelijks bestuurslid van het agrarisch natuurcollectief ELAN Zuidoost-Friesland. Bij beide
agrarische natuurverenigingen staan groepen boeren in de startblokken om groene reststromen uit de eigen omgeving te integreren in hun bedrijf.
Als docentonderzoeker bij Van Hall Larenstein is Iepema ook betrokken bij een project in Noordoost-Friesland waar boeren maaisel en hekkelspecie van gemeenten en Wetterskip Fryslân verwerkten tot bokashi.
‘ALS WE EEN
VERDIENMODEL
WILLEN WAARBORGEN,
MOETEN WE SAMEN
EEN FRONT VORMEN’
‘De tijd moet er rijp voor zijn en dat is het nu veel meer dan vijf jaar geleden’, constateert Van Vulpen. ‘Maar je moet wel kritische vragen blijven stellen en niet meteen van de vloer op de zolder willen stappen. Samen met de wetenschap en de overheid moeten we zoeken en leren hoe we de nutriënten weer kunnen terugbrengen in de kringloop. Het gaat er om dat boeren worden beloond voor hun rol daarin. Want alleen dan is extensivering van de landbouw mogelijk.’
Structuur
Belangrijk in deze ontwikkeling is niet alleen dat er goede wet- en regelgeving komt waarmee een boer bermgras en andere groenstromen op zijn erf kan verwerken en op het land kan uitrijden. Het product moet ook veilig zijn, want geen enkele boer zit op onkruidzaden of blikresten te wachten. Daarnaast moet er een structuur worden bedacht
waarmee de boeren zelf de regie in handen hebben. De drie zien hier een logische rol weggelegd voor agrarische collectieven, die nu al de regie over het agrarisch natuurbeheer voeren. Deze collectieven zouden binnen hun regio ook de compost kunnen verdelen over
de bedrijven die dat het meeste nodig hebben. ‘Als we een verdienmodel willen waarborgen door middel van een rol in de keten, moeten we samen een front vormen’, stelt Van der Valk. ‘Er liggen nu nog veel vragen waarop we geen antwoord hebben, daarom moet je klein beginnen en veel onderzoeken. Maar je moet nu wel een structuur bedenken hoe je het groter op kunt pakken. Anders is over een aantal jaren de techniek en regelgeving op orde en staan we als boeren weer achteraan in de rij.’
De overheden hebben ook een belangrijke rol, benadrukken ze, evenals andere terreinbeherende organisaties. Zij moeten afspraken willen maken met de agrarische collectieven voor afvoer en verwerking van hun groene reststromen. ‘Daarbij moet je niet
alleen kijken naar de laagste kosten, maar ook naar de duurzaamheid’, vindt Van Vulpen. ‘Wat wij willen bewerkstelligen, is niet per definitie goedkoper dan de huidige afvoer van het materiaal. Maar het is wel duurzamer.’
Dit artikel verscheen eerder in magazine Agrarische Schouw dat vanaf 23-9-21 onder melkveehouders in Noord-Nederland is verspreid.
OOSTENRIJKSE COMPOSTEERTECHNIEK IS LEERPROCES
De melkveehouders Pieter van der Valk uit Ferwoude, Arij Gaastra uit It Heidenskip en Egge Knol uit
Parrega kregen medio juli ieder enkele ladingen snoeiafval, bermmaaisel en hekkelspecie aangevoerd. De
groep van twaalf boeren waarvan ze deel uitmaken, heeft de stichting Agrycycling opgericht en een
machine gekocht die de compost omzet. Gaastra verzorgt het omzetten op zijn eigen bedrijf en bij zijn beide
collega’s. In het begin moest dat dagelijks, later wat minder frequent.
De compostering gebeurt volgens de uit Oostenrijk afkomstige CMC-methode. Kenmerkend aan
deze methode is dat afbraak van het organisch materiaal onder zuurstofrijke omstandigheden
(aeroob) plaatsvindt en dat daardoor humus wordt opgebouwd. Humus is verteerd organisch materiaal waarin
de vrijgekomen voedingsstoffen zijn vastgelegd.
Bij de opbouw van de compostwiers (ril) is het belangrijk dat de koolstof/ stikstofverhouding klopt. Hout bevat
veel koolstof, gras en andere groene materialen bevatten veel stikstof. Daarnaast is het gedurende het proces
zaak om de temperatuur rond de 60 graden Celsius te houden. Hierdoor gaan schadelijke onkruidzaden dood en is het omzettingsproces optimaal. Ook het vochtgehalte is belangrijk. Met het omzetten van de rillen wordt zuurstof toegevoegd, de temperatuur verlaagd en kan zo nodig vocht worden toegevoegd.
De compost is in zes tot acht weken klaar. Een extern bedrijf monitort het proces en adviseert de melkveehouders. Voor de deelnemende boeren is het nu nog vooral een kwestie van leren en uitproberen. ‘We hebben de eerste weken gigantisch veel geleerd’, stelt Van der Valk. ‘Onder andere dat het hout dat wordt aangevoerd niet te dik mag zijn en dat je de rillen niet te dik moet opzetten.’ ‘We hebben inmiddels de tweede machine, de eerste was te licht’, vertelt Gaastra. Hij schrok aanvankelijk van de hoeveelheid materiaal dat hij kreeg aangevoerd. Na zes weken is de hoeveelheid echter behoorlijk geslonken en is het materiaal, nadat het door een zeef is gehaald, bijna klaar voor gebruik.