Voor melkveehouders is er veel te winnen als ze meer doen met de informatie die bodemanalyses bieden. Het gaat om het begrijpen van de cijfertjes en er daarna gericht mee aan de slag gaan. In alle gevallen is het belangrijk om eerst te zorgen voor een goede pH, stellen specialisten.
‘Ja, er is nog veel te winnen’, roepen Gerard Abbink van Groeikracht BV en Jan van der Weijden van Nutrilab Agro in koor. De specialisten vinden dat ook logisch. Voor de meeste melkveehouders ligt hun hart bij de koeien. Dat houdt hen dagelijks bezig. Bodem en bemesting niet.
Veel veehouders zien de bodemanalyses als een verplicht nummer voor het bemestingsplan voor derogatie, constateert Van der Weijden. ‘Er gebeurt vaak te weinig mee.’
Daar zit een gevaar in, waarschuwt hij. ‘Bemestingniveaus van bodems dalen. In het verleden kon je dat met een extra stikstofgift verbloemen. Nu niet meer.’
‘Waslijst aan papier’
Maar veel melkveehouders weten niet goed wat ze met alle cijfers kunnen. Als ze bodemanalyses laten maken van meerdere percelen krijgen ze gelijk ‘een hele waslijst aan papier, zegt Abbink. Bodemanalyses bevatten eigenlijk teveel detailinformatie, vindt hij. ‘Reageer niet als een dolle op lage cijfertjes. Het gaat om het totaal. Hoe komt het dat cijfers hoog of laag zijn? Is dat erg voor jouw gewas? Kijk hoe het perceel reageert op meststoffen. Produceert het lang door, of moet je vaak bijplussen? Is het een vroege starter of koude grond? Koude grond heeft bijvoorbeeld vaak een lage fosfaatbeschikbaarheid.’
‘Als een dolle reageren op cijfertjes hoeft niet’
Van der Weijden deelt die visie en stelt dat Nutrilab Agro juist hierom, om het voor veehouders eenvoudiger te maken, alle cijfers verwerkt in een Bodem Index. Hierin krijgt elk perceel een rapportcijfer en een beoordeling van vier factoren: het vermogen om mineralen te binden, het vermogen om stikstof te minimaliseren, de directe beschikbaarheid van basisnutriënten en de bodemstructuur.
Eerst de pH op orde
Beide specialisten benadrukken dat een goede pH de basis is van een goede bodemkwaliteit. Abbink: ‘Als die niet op orde is, is de beschikbaarheid van mineralen als calcium en fosfaat ook niet op orde, ook al zitten die elementen wel voldoende in de bodem. Met bekalken kun je simpel de pH weer op orde krijgen.’
Hij geeft aan dat voor grasland de pH voor ijzerhoudende gronden minimaal 5.2 moet zijn. Voor kalkrijke gronden is een pH tussen 5.5 en 6.7 optimaal. Boven de 6.7 gaat calcium het fosfaat binden. De beschikbaarheid van fosfaat neemt dan af.
Voor klaver of kruidenrijk grasland moet de pH minimaal 5.6 zijn, legt Abbink uit: ‘Soms zaaien veehouders zulke mengsels op een perceel met een lagere pH. Ze zijn dan verbaasd dat het niet lukt, maar dat is logisch.’ Voor zulke mengsels moet ook het stikstofleverend vermogen (NLV) niet te hoog zijn, vult hij aan. ‘Eigenlijk kun je klaver en kruidenrijk grasland alleen bij wisselbouw zaaien, bijvoorbeeld na snijmais. Dan is de NLV meestal lager.’
Mais is gevoeliger voor een te lage pH dan gras. ‘Het is bij mais nog belangrijker dan bij gras dat de kalktoestand van de grond op orde is’, zegt Van der Weijden ‘Een te lage pH heeft bij mais veel eerder een negatief effect.’
CEC laag in het noorden
Een belangrijke indicator voor de bodemvruchtbaarheid is de CEC. Een hoge CEC betekent dat de bodem veel nutriënten vasthoudt en kan teruggeven aan het gewas. Voedingsstoffen die niet gebonden zijn, spoelen uit en gaan verloren.
Klei heeft meestal een hogere CEC dan zand. Bij zandgronden wordt de CEC voor het overgrote deel gevormd door organische stof. Zandgronden met weinig organische stof houden weinig mineralen vast. De bindingscapaciteit van gronddeeltjes hangt ook af van de pH. Grond met een lage pH houdt minder nutriënten vast.
Een lage CEC-bezetting kost dus opbrengst. Op veel Nederlandse bodems is de CEC lager dan wenselijk. Onder andere in Friesland, Groningen en Drenthe is de CEC-bezetting vaak aan de lage kant.
Als uit grondonderzoek blijkt dat de CEC laag is, zijn er verschillende teeltmaatregelen mogelijk. Als eerste bekalken. Maar als de pH al 7 of hoger is, is het beter om niet meer te bekalken. Dan is gips een betere keus. Dat verhoogt niet de pH, maar draagt er wel aan bij dat er meer calcium en magnesium wordt gebonden aan het CEC.
Een tweede maatregel is het verhogen van het gehalte organische stof, legt Van der Weijden uit. ‘Op een weidebedrijf met veel gras ontstaat niet zo snel een tekort aan organische stof in de bodem. Dat gebeurt eerder op een bedrijf met relatief veel mais of met veel landruil met akkerbouwers.’
Steeds minder kali
Fosfaat en kali zijn twee belangrijke mineralen. Bij een bouwplan met veel gras, is de kalitoestand van de bodem meestal ruim voldoende, legt Abbink uit. Van der Weijden constateert dat de overdaad aan kali nu wel aan het verdwijnen is, als gevolg van de dalende aanwendingsnormen en lagere veebezettingen.
Als de kalitoestand te laag is, kan het beste vóór de eerste snede extra kali gegeven worden, ook als er met de drijfmest al voldoende kali op het land komt, stelt Abbink. ‘Kali heeft gelijk effect op de eerste snede. Dat is de belangrijkste snede. Omdat het niet uitspoelt, heb je er het hele groeiseizoen profijt van.’
Bij een tekort aan kali kan er een neerwaartse spiraal optreden: te weinig kali in de bodem zorgt voor te weinig kali in het gras en dat komt terug in de mest die ook armer is aan kali.
Abbink verwacht dat bij het verdwijnen van de derogatie kali wel ‘een dingetje’ kan worden, omdat dan minder drijfmest en dus minder kali op het land komt. ‘Dat gaat gevolgen hebben voor de gewasopbrengsten, voorspelt hij. Er zijn dan nog diverse mogelijkheden om het kaligehalte op peil te houden. De meest effectieve is de teelt van MKS. Dat laat heel veel kalium achter. Kalium zit vooral in het blad, dat bij MKS op het land achterblijft.
Van der Weijden benadrukt tot slot dat het belangrijk is dat de mineralen in een goede verhouding in de grond zitten. ‘Als er van één een tekort is, kan het gewas vaak ook niet voldoende van de andere mineralen benutten. Als de verhouding optimaal is, is de graskwaliteit beter en daardoor ook het rantsoen van koeien. En daar draait het uiteindelijk om.’