Verlies van derogatie is een klap met fikse impact op de melkveehouderij. Wat weten we nu al en waar kun of moet je als melkveehouder op inspelen? Met de rekenmachine in de hand blijkt: grond aankopen is de duurste optie, terwijl minderen in aantal koeien voor heel wat melkveehouders als ‘voordeligste’ optie uit de bus komt.
De zaal stroomt vol begin oktober in Wirdum. Stoelen worden uit alle hoeken erbij gesleept en bijna over elkaar heen buitelend vinden de laatste jonge boeren ook een plekje in de zaal. Agendapunt: ‘Wat betekent boeren zonder derogatie vanaf 2026 voor jouw bedrijf’. Dit thema, op dat moment net twee weken bekend, raakt duidelijk een snaar want de opkomst is enorm bij de bijeenkomst georganiseerd door de Agrarische Jongeren Friesland.
Inleider is Bas Bassa, die onder andere studiegroepen begeleidt vanuit Netwerk Praktijkbedrijven. Hij windt er geen doekjes om: ‘Ik wil jullie niet op ideeën brengen, maar eerlijk gezegd had ik verwacht dat voor het afnemen van 30% mestplaatsingsruimte de trekkers wel weer de straat op zouden gaan. 30% minder mest mogen plaatsen, heeft echt een heel grote impact op alle melkveebedrijven. En het lijkt definitief te zijn. Dat is echt ingrijpend.’
‘Zorg dat je vriendjes wordt of blijft met een akkerbouwer’
Bassa bakt geen zoete broodjes en houdt zijn jonge publiek voor in kaart te brengen waar hun percelen liggen. ‘Percelen dicht tegen een Natura-2000 gebied vallen vanaf 2023, komend jaar dus al, buiten de derogatie. Hetzelfde geldt voor grondwaterwinningsgebieden. Die heb je ook in Noord-Nederland…’
Hij waarschuwt daarbij voor een belangrijke bijzin in de derogatiebeschikking. Daarin staat dat per 2024 ook percelen in een bufferzone rond dit soort gebieden, buiten de derogatie gaan vallen. ‘Hoe groot is die bufferzone? Dat weten we nog niet. Net zoals we niet weten of het dan om enkele percelen gaat of je hele bedrijf dat buiten de derogatie gaat vallen. Wie hiermee te maken heeft, doet er goed aan om met bijvoorbeeld de bank tijdig het gesprek aan te gaan. Dat is niet leuk en makkelijk, maar waarschijnlijk wel nodig. Want reken maar dat de bank ook deze nieuwe situatie scherp in de gaten houdt en meeweegt. En als je ervan uitgaat dat je straks meer grond nodig hebt, vraag ik mij af of je al vriendjes bent geworden met één of meerdere akkerbouwers. Zo niet, dan zou ik daar maar rap werk van maken.’
Hoe drijfmest aanwenden
Minder drijfmest mogen aanwenden heeft voor de dagelijkse bedrijfsvoering natuurlijk ook de nodige impact. ‘Reken je met 4 kilo N per kuub mest dan zit je dicht bij de werkelijkheid. Als je in 2026 nog maar 170 kilo N uit dierlijke mest mag verdelen, betekent dat je nog maar 42,5 kuub drijfmest per hectare per jaar hebt te benutten. Een weider zelfs nog maar circa 35 kuub. Hoe ga je dat straks zo goed mogelijk verdelen en benutten? Dat is iets om goed over na te denken.’
Hetzelfde geldt volgens Bassa voor het vernieuwen van grasland. Zeker bij scheuren is een extra drijfmestgift vaak erg welkom. ‘Straks heb je die drijfmest nog veel minder beschikbaar. Wil je percelen per se scheuren, dan is het naar voren halen van zo’n actie wellicht raadzaam.’
Hij houdt zijn toehoorders vervolgens voor dat het hele probleem ook op te lossen is door ‘gewoon’ 30% minder dieren te gaan houden. ‘Dat wil bijna niemand horen, maar zo is het wel.’
Vier opties doorgerekend
Die laatste optie namen Arend Hoekstra en Fokke Overzet van accountantskantoor Van der Veen & Kromhout wel mee. Op verzoek van Melk van het Noorden berekenden zij de impact van de afbouw van derogatie aan de hand van vier mogelijke richtingen om het verlies te compenseren.
Als uitgangsituatie is genomen een bedrijf van honderd melkkoeien, dertig pinken en dertig kalveren. De jaarproductie is 850.000 kilo melk. Dit bedrijf heeft nu 50 hectare grasland en 10 hectare snijmais. Daarmee is de veedichtheid 2,04 GVE en de intensiviteitsgraad 14.167 kilo melk per hectare. Hiermee valt het bedrijf net binnen de grenzen van 250 kilo N uit dierlijke mest, de norm die tot dit jaar op de meeste gronden nog geldt.
‘In Noord-Nederland zijn nog altijd veel melkveebedrijven die zich hiermee redelijk kunnen identificeren en vergelijken’, stelt Hoekstra. Verder is gerekend met een melkprijs van 44 cent. De gemiddelde prijs van FrieslandCampina over 2021. Vanzelfsprekend kan ook die melkprijs de komende jaren afwijken en daarmee de uitkomsten van de berekening beïnvloeden.
‘Prijseffect mestafzet pas in 2025 goed in te schatten’
Wat het verlies van derogatie betekent voor de prijsontwikkeling van mestafzet, is nog volledig gissen. Dat stelt Hans Verkerk van Cumela, de brancheorganisatie van onder andere mesttransporteurs. ‘Dit hele verhaal kent in de basis louter verliezers. Het milieu is er niet bij gebaat, veehouders niet en alle andere spelers in de keten ook niet. Positieve bijkomstigheid is dat de afbouw van derogatie gefaseerd gaat. Anders was het paniek geweest en gingen de prijzen voor mestafzet door het dak. Nu verwacht ik dat de markt er in 2023 en 2024 aan kan wennen en we in 2025 en 2026 pas echte stijgingen zullen zien.’
In het veld is waar te nemen dat sommige transporteurs al druk bezig zijn met uitbreiding van het wagenpark omdat zij meer mesttransporten verwachten. Maar de effecten zijn nog te lastig in te schatten om er goed op te kunnen anticiperen, meent Verkerk. De vraag naar rundveemest door akkerbouwers zal wel toenemen, is zijn verwachting. ‘Akkerbouwers hebben rundveedrijfmest, mits het homogeen is, ook liever. Het bevat gemiddeld toch wat meer nutriënten.’
Het gevolg zal zijn dat er vooral meer varkensdrijfmest moet worden verwerkt. ‘Nu wordt circa 1/3 van de Nederlandse markt aan varkensdrijfmest verwerkt’, weet Verkerk. ‘Dat aandeel zal sterk toenemen en voor het overgrote deel naar het buitenland vertrekken. Hoogwaardige verwerkingscapaciteit vlot bijbouwen is een utopie, want vergunningen krijgen gaat erg traag of lukt helemaal niet. Het zullen dus kwalitatief mindere mestproducten zijn die de grens overgaan welke ook nog eens qua transport duurder zijn. Hoe dan ook heeft dat een prijsopdrijvend effect voor alle mest die in Nederland straks wordt afgezet.’
Vier opties zijn in kaart gebracht (zie tabel) en doorgerekend: 1) Mest afvoeren en het verlies aan te benutten stikstof aanvullen met kunstmest; 2) Minder dieren gaan houden; 3) Extra grond aankopen. 4) Extra grond pachten.
Optie 3, extra grond aankopen, komt veruit als minst interessante optie uit de bus. Gerekend is met een grondprijs van gemiddeld € 50.000, 30 jaar aflossen en 4% rente. ‘Je kunt er tegen inbrengen dat het rentepercentage wellicht te hoog is, maar net zo goed dat de € 50.000 per hectare te laag is. Met een som van € 97.620 in 2026 is deze optie bijna vijfmaal zo duur dan ander opties in deze voorbeeldberekening’, licht Hoekstra toe.
‘Het verschil is dus substantieel en daarmee duidelijk dat het niet loont om het verlies van derogatie volledig te willen opvangen door aankoop van meer hectares.’
Inzet op volledig land bijpachten, komt beter uit de bus. Dat zou in 2026 een extra kostenpost van € 26.624 opleveren. Dit is berekend op basis van een pachtprijs van € 1.000. ‘Bij het vergaren van extra grond, door koop of pacht, kan een melkveehouder waarschijnlijk het verlies drukken door extra aan agrarisch natuurbeheer te doen, uit het GLB meer geld te verkrijgen of anderzijds enige extra inkomsten vergaren die gepaard gaan met extensivering’, vult Hoekstra aan.
‘Die mogelijke extra inkomsten zijn in dit voorbeeld niet meegerekend. Daarvoor is het te ongewis en te verschillend per individueel bedrijf. Bovendien zal dit niet snel het hele verlies compenseren.’
Het meest ‘voordelig’ komen optie 1 en 2 uit de bus. Bij optie 1 wordt mest afgevoerd voor € 15 per kuub en kunstmest in de vorm van KAS voor € 60 per 100 kilo aangekocht. De extra kosten lopen dan in 2026, als iedereen op 170 kilo N uit dierlijke mest zit, op tot € 21.499.
Nog minder extra kosten maakt de melkveehouder die minder koeien gaat houden. In deze berekening komt die het gunstigste uit met € 19.444 aan extra kosten in 2026. ‘De opbrengstderving in melk is berekend op basis van het gemiddelde saldo per koe. In de praktijk zullen vooral koeien weggaan die het minste melk produceren’, licht Overzet toe. ‘Bij deze categorie is echter de factor arbeid, net als bij de andere opties, niet meegewogen. In veel gevallen zal minder arbeid, zeker voor melkveehouders die deze optie kiezen, ook een financieel voordeel opleveren.’
‘Wat past bij mij’
Het is een opvallende uitkomst te noemen: een gemiddeld bedrijf maakt de minste extra kosten door minder koeien te gaan melken. Hoekstra beaamt dat, maar verwacht toch niet dat veel melkveehouders echt voor deze strategie kiezen. ‘Het begint met mind-set. Minder koeien gaan melken, wordt door veel melkveehouders nog altijd gezien als achteruitboeren. Daar komt momenteel, ingegeven door de onzekerheid vanwege overheidsbeleid, de angst bij voor nieuwe referentiedata. Wij merken dat veel boeren uit die angst momenteel extra vee aanhouden.’
De adviseur benadrukt ook te balen van de wettelijke beslissing om de derogatie af te bouwen. En dat hij niemand een krimpscenario aan wil praten. ‘Maar deze politieke ontwikkeling dwingt je om nog eens wat vaker en beter na te denken wat je zelf wilt als melkveehouder. En kijk dan niet alleen naar het geld, maar vooral naar wat bij jou en jouw bedrijf past. Als het met arbeid nu al knelt en de gebouwen eigenlijk wat te vol zitten, is een lichte krimp in de veebezetting wellicht helemaal niet zo’n rare stap. Er zijn verschillende voorbeelden van bedrijven waar de resultaten per koe beter werden nadat de bezetting in de stal afnam en de ondernemer iets meer tijd kreeg.’