Stoppen met of strenge voorwaarden verbinden aan extern salderen. En doelen stellen voor boeren in plaats van regel op regel stapelen. Dat is wat de overheid moet doen, vindt Carin van Huët, directeur Food & Agri bij Rabobank Nederland.

Ruim twee jaar is Carin van Huët nu directeur Food & Agri bij Rabobank Nederland en ze maakt zich serieus zorgen over de robuustheid van de agrarische sector. Van Huët vindt het ongewenst dat de overheid provincies ruimte geeft om extern salderen toe te staan, dus dat bouwbedrijven of industrieën stikstofruimte kunnen kopen van boeren. In meerdere
provincies gebeurt dat al of wordt een voorzichtige start gemaakt. ‘De sector zelf heeft te kleine marges om stikstofruimte te kopen. Als het geld eenmaal de sector uit is, komt het niet meer terug. Zo hol je de food- en agrisector in Nederland uit.’

Zegt u daarmee dat de overheid het belang van de Nederlandse food- en agrisector onvoldoende onderkent?

‘Mijn ervaring is dat de overheid het belang echt wel erkent en middelen voor beschikbaar stelt. Maar ik heb twee grote aandachtspunten. De eerste is dat er veel geld gaat naar
sanering en uitkoop, geld dat wij liever in de sector houden om te kunnen innoveren en verduurzamen. Daarnaast zeg ik: stop nou met extern salderen, doe dat niet of hooguit gestuurd, onder voorwaarden. We hebben een zekere mate van schaalgrootte
nodig. Hoe kleiner, hoe minder ruimte om te innoveren en te verduurzamen en hoe meer deze sector onder druk komt te staan.’

Het lijkt wel of die druk elk jaar toeneemt. Wat kunnen overheden doen om boeren
weer werkplezier te geven?

‘Zorgen voor minder regeldruk en gaan sturen op doelen in plaats van middelen. Geef boeren het gevoel dat ze zelf aan het stuur zitten, een kader waarbinnen ze vrijer
en creatiever kunnen bewegen en kansen benutten. Generieke maatregelen doen vaak
geen recht aan het ondernemerschap dat in de sector zit. Daar komt bij dat geen enkel
bedrijf gelijk is.’

‘Ondernemers
die middenin
de samenleving
staan, ervaren
minder druk en zijn
succesvoller.’

Wat kan de Nederlandse land- en tuinbouw zelf doen om de maatschappelijke druk wat weg te nemen?

‘Onderzoeken wijzen keer op keer uit dat er best veel waardering is voor boeren. Het sentiment wordt sterk bepaald door een aantal groeperingen die de discussie scherp en indringend voeren. Daardoor lijkt het soms of boeren niks doen of niks willen.
Maar juist de land- en tuinbouwsectoren doen al ongelooflijk veel aan innovatie en verduurzaming. Dat moeten we nog zichtbaarder maken, door in de breedte nog meer te gaan werken aan imago. Wat kan helpen is transparant zijn, inzichtelijk maken wat je
doet, laten zien dat landbouw werkt aan gewenste verandering en wat daarin al wordt gedaan. En vooral heel dicht op die samenleving gaan zitten. Onze ervaring is dat boeren die dicht op de samenleving staan, die echt proberen mee te bewegen minder
druk ervaren en vaak ook betere financiële resultaten laten zien.’

Boeren wantrouwen hun coöperaties. Zo zette een aantal landbouworganisaties zijn coöperaties/de verwerkende industrie buitenspel in de belangenbehartiging.

‘De waardering voor de sector staat onder druk. Het eensgezinde geluid is er niet. Juist nu, in de coronacrisis, zie je dat burgers en consumenten meer interesse krijgen in voedselkwaliteit en lokale productie. Ze gaan meer thuis koken, verdiepen zich in voedsel,
daar liggen écht kansen. Het is belangrijk dat boeren en hun ketenpartijen elkaar daarin meer gaan vasthouden, meer gaan samenwerken, goede afspraken maken wie wat doet en wie wat krijgt. Dat leidt tot minder verspilling en, als je het goed regelt, betere prijzen.’

Welke trends/transities ziet u in de land- en tuinbouw opkomen?

‘In september hebben we onze Toekomstvisie 2030 gepresenteerd. Daarin schetsen we zes transities. De eerste is de opkomst van vraaggestuurde ketens. Dit zijn ketens waarin de betrokken partijen nauw samenwerken met boeren, wat alle partijen inclusief de boeren een plus op de prijs oplevert. De tweede is kringlooplandbouw. Voor ons is dat: wat dicht bij huis kan dicht bij huis houden. Verder: weerbare planten, gezonde dieren, minder verliezen. De export van gewone producten in Noordwest-Europa beperken tot 800 kilometer, dat zien wij als binnenlandse productie. Hoogwaardige producten als pootaardappelen, zaden en babyvoeding mag je wat ons betreft de hele wereld overbrengen, zolang ze uniek zijn. Maar let op, ook dat gaan andere landen de komende jaren meer zelf oppakken.’

Wat zijn de andere vier?

‘De derde is gebiedsgerichte aanpak, nodig om milieuvraagstukken op te lossen. Minder
stikstofuitstoot en nitraatuitspoeling en behoud van biodiversiteit lukt alleen met een regionale, integrale aanpak die verder gaat dan individuele bedrijven. De vierde is klimaattransitie, dus minder afhankelijk worden van fossiele brandstof. Een onderdeel van klimaattransitie is ook het vastleggen van CO2 wat voor boeren een serieus verdienmodel kan worden. De vijfde is de opkomst van precisielandbouw en de zesde is versterking van ondernemerschap via kennisoverdracht. We zien grote verschillen in presteren tussen ondernemers met exact dezelfde uitgangspositie. Daar maakt kennis het verschil.’

Een groot zorgpunt in de melkveehouderijsector, maar ook de akkerbouwsector, is de oplopende kostprijs. Kan de Nederlandse land- en tuinbouw tegen die achtergrond zijn
toonaangevende positie nog wel behouden?

‘Dan kom ik weer op robuustheid. Die is zó nodig om innovatief en veerkrachtig te blijven. Daarmee kun je oplopende kosten heel lang pareren, maar ook tot nieuwe verdienmodellen en hogere prijzen komen.’

Waar liggen de kansen voor boeren de komende jaren?

‘Meer samenwerken in de keten. Aansluiting zoeken bij nieuwe bedrijfsmodellen. En kijk vooral ook naar het verwaarden van ecosystemen, daar komen echt kansen. Betaling voor CO2-opslag, waterberging. Iets doen waarmee je het klimaat vooruit helpt, levert de komende jaren geld op. Daarom is onze boodschap: boer blijf vooral midden in die samenleving staan, kijk of je kan inspelen op die veranderende behoeftes. Ik wil het nogmaals benadrukken: wij zien gewoon dat ondernemers die middenin de samenleving staan succesvoller zijn dan de boeren die zich met hand en tand blijven verzetten.’

Carin van Huët, directeur Food & Agri van Rabobank Nederland: ‘Geef boeren het gevoel dat ze zelf aan het stuur zitten, een kader waarbinnen ze vrijer kunnen bewegen en kansen benutten.’ Foto: Rabobank

 

Dit artikel verscheen in Agrarisch Magazine 2021 dat vanaf 30 december 2020 verspreid is onder melkveehouders en akkerbouwers in heel Noord-Nederland.

Vorig artikelPlan veenweide klaar, nu het geld nog
Volgend artikelDe missie van boer Jaap Korteweg