Dat de melkveesector gaat krimpen, is inmiddels geen vraag meer. De vraag die voorligt is: durft de sector die krimp zelf te regelen of wordt het overgelaten aan de politiek en de markt? LTO en NAJK pleiten inmiddels openlijk voor georganiseerde krimp. Maar veel boeren twijfelen sterk en lijken de naderende pijn nog niet te willen onderkennen.
‘Bent u bereid om drie jaar lang een halve cent melkgeld te laten heffen om daarmee een generieke korting te voorkomen?’ Dit proefballonnetje liet LTO Melkveehouderij-voorzitter Erwin Wunnekink inmiddels hier en daar op. Voor hem wordt het namelijk met de dag duidelijker dat niets doen maakt dat de komende jaren veel melkveebedrijven gedwongen moeten stoppen omdat ze zo’n generieke korting, in combinatie met de oplopende kosten voor mestafzet, niet overleven.
Er is dan ook beslist het nodige aan de hand. Nederland mag dan momenteel opnieuw minder melkkoeien tellen dan een jaar geleden en concluderen dat de krimp van de melkveestapel dus al is ingezet, dat is bij lange na niet voldoende om de naderende risico’s het hoofd te bieden. Die risico’s zijn vooral overschrijding van het fosfaatplafond, dat in 2025 naar beneden wordt bijgesteld waardoor een generieke korting dreigt. Daarnaast hangen stijgende kosten voor mestafzet als gevolg van afbouw van de derogatie als een molensteen om de nek van veel bedrijven. Zo worden ze ook beleefd door de bestuurders van verschillende belangenbehartigers. Deze G7 (LTO, NAJK, NMV, DDB, De Natuurweide, Agractie en Netwerk Grondig) schoven afgelopen nazomer dan ook al bij elkaar aan tafel om te overleggen hoe een eventueel vrijwillig krimpplan, door de sector zelf geïnitieerd, vorm kan krijgen.
Arjan Schimmel, voorzitter van ZuivelNL, werd aangesteld als onafhankelijk voorzitter, Lubbert van Dellen van Flynth schoof aan als rekenmeester en omdat vlot duidelijk was dat dit onderwerp sterk beladen is, en de partijen en hun achterban hier niet altijd hetzelfde over denken, werd Henk Bleker er ook bij gevraagd. De oud-politicus moet als oliemannetje fungeren tussen de partijen. Belangrijke aanvullende reden om Bleker te vragen is dat hij de paden in Den Haag nog altijd goed weet te bewandelen. Beslist niet onbelangrijk, want als er een plan komt dan zal de politiek hoe dan ook het grootste deel van de kosten op zich moeten nemen.
Krimppercentages liggen in plan tussen 10 en 20%
Orkaan van mestafzetkosten
Daarover zo meteen meer. Eerst het plan dat zich de laatste maanden vormde. Dat startte ermee dat de gezamenlijke partijen eensgezind de minister in september lieten weten achter haar mestbrief te staan waarin onder andere de verlaging van stikstof- en fosfaatplafonds voor komend jaar werden bekrachtigd en de afroming van dier- en fosfaatrechten werd voorgesteld. Op zichzelf is het al een overwinning dat de gezamenlijke partijen zich hierover eensgezind richting de minister uitten. Maar daar bleef het duidelijk niet bij. De G7, met ondersteuning van de NZO, maakte de minister en haar ambtenaren duidelijk dat de pijn waarschijnlijk het meest hevig wordt in de jaren 2025 en 2026 en dat haar maatregelen bij lange na niet afdoende zijn om die eerste jaren de mestmarkt de benodigde ontspanning te geven.
Concreter gesteld: vooral jonge boeren, die gemiddeld gezien zwaar gefinancierd zijn, en bedrijven met een gemiddelde omvang die eerder amper tot geen mest hoefden af te zetten, worden de dupe. Ze zullen de orkaan van torenhoge mestafzetkosten en een eventuele generieke korting, die naar inschatting sowieso 10% of meer gaat bedragen, niet overleven. Terwijl juist in deze categorieën veel bedrijven zitten die voor de structuur van de sector wel toekomst moeten houden en om die reden moeten worden geholpen de komende jaren door te komen.
Prijskaartje bijgesteld
Daarom wordt er door de G7 een plan uitgewerkt om de productie te verlagen. Enerzijds via het voerspoor (zie kader op pagina 11) en anderzijds via een vrijwillig krimpplan. Dat plan gaat ervan uit dat elke melkveehouder de kans krijgt om een percentage van zijn veestapel, inclusief bijbehorende fosfaatrechten, tegen een vergoeding te verkopen. Dit percentage komt waarschijnlijk op minimaal 10% en maximaal 20% te liggen. Een minimum omdat het anders te weinig helpt en de administratiekosten niet opwegen tegen het gewin en een maximum van 20% omdat deelnemers anders waarschijnlijk de mogelijkheid op een eventueel latere deelname aan de Lbv-regeling wordt ontnomen.
‘Iedereen ziet de pijn komen, maar die wordt nu nog amper gevoeld’
Onder leiding van Van Dellen werd nagedacht over de vraag: bij welke prijs is een deel van de melkveehouders bereid om koeien te verkopen. Met het optellen van de waarde van fosfaatrechten, de verkoopwaarde van een gemiddelde koe, de financieringslasten die daar indirect aan zijn gekoppeld en het margeverlies compenseren, kwam de G7 tot een prijs van tussen de € 7.000 en € 8.000 per koe. Inmiddels is dit prijskaartje bijgesteld, vanuit de inschatting dat het ministerie en een meerderheid van de Tweede Kamer dit een te hoge prijs vindt. In de meest recente plannen gaat de G7 daarom uit van € 4.000 tot € 5.000 per koe (exclusief de opbrengst van de verkoop van de koe).
Overheid betaalt niet alles
De initiatiefnemers binnen de G7 richten zich hiermee op de categorie die best vrijwillig een deel van de veestapel en fosfaatrechten tegen zo’n vergoeding wil inleveren. Dit zijn melkveehouders die de hoge kosten én het ‘gedoe’ rond verplichte mestafzet zoveel mogelijk willen ontlopen. Als het hiermee lukt om circa 100.000 koeien en bijbehorende rechten uit de markt te kopen, is de inschatting dat een generieke korting kan worden voorkomen en verder oplopende prijzen voor mestafzet in sterke mate kan worden beteugeld.
Hoe prijsvorming van mestafzet werkt
In opmerkingen uit het veld en in de media dat de prijs voor mestafzet sterk wordt beïnvloed door de DCA-mestmarktnotering of kunstmatig opgekrikt wordt door distribiteurs, herkent Bert Luimstra van het gelijknamige mesttransportbedrijf zich totaal niet. ‘Zo werken wij in ieder geval niet. Een melkveehouder geeft aan wat hij of zij voor de afzet wil betalen en wij kijken of we voor die prijs een afnemer erbij kunnen vinden. Wil niemand het voor die prijs afnemen dan zal er meer geboden moeten worden wil de melkveehouder het kunnen afzetten.’ Luimstra wil maar zeggen: het is echt een kwestie van vraag en aanbod dat de prijs bepaalt. Waarbij wel geldt dat meer kilometers transport de afzetkosten verhogen. ‘Melkveehouders in bijvoorbeeld Zuidwest-Friesland hebben er last van dat er bij hen niet veel passende akkerbouwbedrijven in de buurt zitten.’
De mestdistributeur wijst er verder op dat melkveehouders niet moeten onderschatten dat akkerbouwers voor veel teelten precies willen weten wat er in de mest zit en het anders echt niet afnemen. ‘Op tarwe en groenbemesters gaat dat meestal prima, maar bij de dure teelten willen de meeste akkerbouwers het niet riskeren dat ze bijvoorbeeld 0,5 kilo fosfaat per kuub bemesten terwijl ze rekenden op 1,5 kilo. Hun gewassen zijn dermate waardevol dat zij echt niet snel hun teelt aan grote risico’s op opbrengstderving blootstellen. Dit maakt dat wij niet zomaar opeens veel meer mest bij akkerbouwers kwijt kunnen.’
Ongecontroleerde problemen, waarbij veel melkveehouders echt met alle mest blijven zitten, voorziet Luimstra nog niet per se. ‘Wij kunnen ook niet alles ophalen, maar vaak is het ook een kwestie van tijd; niet alles lukt tegelijkertijd. Volgend jaar zullen veel melkveehouders hun voorraden nog wel wat verder benutten, maar daarna wordt het spannend.’ Op verdere prijsverhoging hoopt hij beslist niet. ‘Daar schieten wij niets mee op. Ik heb liever dat er voldoende boeren overblijven en een gezonde bedrijfsvoering kunnen draaien; dat is voor iedereen beter.’
Wanneer de overheid dit plan 100% financiert, zullen weinig boeren tegen dit plan zijn. Het probleem is echter dat de overheid reeds klip en klaar heeft gemaakt sowieso niet te financieren wanneer de sector niet zelf meebetaalt. Hoeveel de sector zelf moet meebetalen, is nog niet duidelijk en ook niet of de overheid dit plan eventueel kan en wil financieren.
Betrokkenen zien goede kans dat het op deze manier niet over staatsteunregels hoeft te struikelen, maar om dat zeker te stellen zullen minister Wiersma en haar ambtenaren eerst nog wel gesprekken moeten voeren in Brussel.
Ervan uitgaande dat Brussel niet dwars gaat liggen, moet de sector dus zelf geld bij elkaar krijgen. Wunnekink liet hiervoor als gezegd al een proefballonnetje op, maar volgens Henk Bleker is het nog helemaal niet duidelijk of de gedeeltelijke financiering van het plan er zo uit komt te zien. Voor hem is wel duidelijk dat de overheid de marktconforme vergoeding voor de afstoot van vee en fosfaatregeling voor haar rekening moet nemen als het plan er komt. En ook moet de overheid garant staan voor enkele voorwaarden die deelnemende melkveehouders krijgen toebedeeld en hen moeten beschermen. De ideeën die daar nu voor leven zijn: na twee of drie jaar, al naar gelang de regeling duurt, heeft het bedrijf het recht eventueel weer fosfaatrechten bij te kopen; latente ruimte moet 100% worden veiliggesteld; deelnemers worden gevrijwaard van een eventuele generieke korting (mocht die alsnog worden ingevoerd) én er wordt gewerkt aan een aantal financiële voordelen. Met dat laatste wordt onder andere gedacht aan een tijdelijke renteverlaging of stop op de aflossingsplicht. De kosten hiervoor nemen de banken dan deels op zich. Ook wordt gekeken of zuivelbedrijven en mengvoerindustrie mogelijk geld in een fonds kunnen stoppen om dit alles mede te bekostigen.
De komende weken voeren de G7, in samenspraak met de NZO, hierover nadere gesprekken met banken en mengvoerindustrie. Een nader overleg met de minister staat voor medio december op de agenda. De G7 hoopt dan een uitgewerkt voorstel te kunnen presenteren om de minister en haar ambtenaren te verleiden in te stemmen dit plan te steunen.
Probleem wel groot genoeg?
Nu de contouren van het plan langzaam maar zeker naar buiten komen, gebeurt dat ook met het promoten ervan. NAJK, de organisatie voor jonge boeren, is de meest uitgesproken voorstander. Immers, jonge boeren hebben gemiddeld gezien het meest te vrezen van de rampzalige gevolgen die de afbouw van de derogatie veroorzaakt. Een generieke korting willen zij daarom koste wat kost proberen te voorkomen. Gerust zijn ze er echter niet op. ‘Het probleem is dat iedereen wel ziet en voelt dat het de komende jaren veel meer pijn gaat doen, maar de meeste boeren voelen dat nu nog amper tot niet’, zegt Ruben Klein Teeselink die voor het NAJK portefeuillehouder melkveehouder is. ‘Urgentie voelen en naar handelen blijkt in de praktijk niet altijd hetzelfde.’
Hij wijst er ook op dat het binnen de G7, NZO en andere partijen nog geen gelopen race is of dit plan daadwerkelijk goed uitgewerkt aan de politiek kan worden gepresenteerd. ‘Tot op heden kijken veel partijen vooral naar elkaar. Meerdere partijen moeten durven hier echt voor te gaan staan. Het gaat erom wat voor sector je overeind wilt houden. Moet het recht van de financieel sterkste gelden of kijken we vooruit en handelen we daar nu met elkaar naar? Dat is de vraag die voorligt’
Erwin Wunnekink van LTO Melkveehouder steunt de NAJK inmiddels openlijk in haar opstelling. Maar hij merkt ook dat veel melkveehouders ogenschijnlijk nog niet zover zijn. ‘Soms twijfel ik of wij met elkaar wel hetzelfde probleembesef delen. Op ledenbijeenkomsten verbaas ik mij erover hoe groot de groep is die de schouders ophaalt over de gevolgen van een mogelijke generieke korting. En: ‘Wij gaan onze eigen krimp toch niet financieren’, hoor ik meer dan eens. Maar dan deel ik graag het voorbeeld van de pluimveehouderij die in 2008 regelde dat alle mest in Moerdijk werd verbrand. Dat gaf toen ook erg veel discussie, maar nu zijn ze er erg blij mee en kijken andere sectoren met jaloezie hoe ver zij al zijn. Omdat ze die pijn en kosten toen met elkaar hebben opgepakt. Soms moet je als sector dus juist wel een korte pijn zelf organiseren om langer sudderen en pijnlijk lijden later het hoofd te bieden. Dat dat besef er blijkbaar nog bij lang niet iedereen is, kan ik louter verklaren doordat het probleem blijkbaar nog niet groot en voelbaar genoeg is.’
Irritatie en begrip voor zuivel
Hoewel niemand van de betrokkenen vanuit de G7 het luidop wil zeggen, heerst er ook de nodige twijfel over de opstelling van de NZO en dan met name van FrieslandCampina (RFC). Ook vanuit de Tweede Kamer kijkt men sceptisch en met de nodige irritatie naar de zuivelverwerkers. RFC zal, net als andere zuivelbedrijven, linksom of rechtsom ook iets moeten bijdragen, maar houdt de boot af, zo valt duidelijk te beluisteren. Zelf wil de leiding van RFC niet reageren op die kritische geluiden.
‘Delen we met elkaar wel hetzelfde probleembesef?’
Tegelijkertijd heerst er, zeker binnen de G7, ook wel begrip voor vooral datzelfde RFC. Eindelijk lijkt de rust binnen de onderneming en coöperatie terug na roerige en lastige jaren. Dus het laatste wat men wil is zich mengen in een krimpplan. Henk Bleker neemt het dan ook op voor de zuivel: ‘Bij het fosfaatreductieplan was de zuivel min of meer in de lead om uitvoering te geven aan een overheidsplan. Dat zette toen zoveel kwaad bloed dat zuivelbedrijven daar ver van willen blijven en gelijk hebben ze. Zo gaan we het dus ook sowieso niet doen. De politiek kan alles wel roepen, maar dit plan mag de G7-partijen en de zuivelbedrijven op geen enkele manier schaden. Alle inzet is er juist op gericht om melkveehouders én de agri-business zo goed mogelijk door de komende heftige jaren te loodsen.’
Het schaakspel tussen sectorpartijen onderling over wie welke lasten gaat dragen, nadert de komende weken een kritische fase. Half december moet de minister overtuigd worden en die moet dan ook in actie komen. Mocht dat allemaal lukken, dan nog lukt het waarschijnlijk nooit eerder dan komend voorjaar of – waarschijnlijker – komende zomer dit plan te effectueren. Gezien het feit dat de plaatsingsruimte in 2025 opnieuw sterk daalt, wordt de urgentie onder meer melkveehouders tegen die tijd waarschijnlijk wel sterker gevoeld. Dat maakt de kans van slagen van dit plan meteen ook een stuk groter.
Waarom het voerspoor onvoldoende werkt
De voerindustrie maximaliseerde het fosforgehalte in mengvoer op 4,3 gram per kilo, er zijn minder melkkoeien en vele pilots en studiegroepen sturen op lagere RE-gehalten en ureum. En toch nam het fosfaatoverschot dit jaar niet af. Logisch, want de hoge melkprijs maakt dat veel melkveehouders meer voeren en dus meer fosfor via dat voer aanvoeren. Dit jaar zal de sector naar verwachting wel net onder het plafond van 150 miljoen kilo fosfaat blijven, maar volgend jaar ligt dat op 135 miljoen kilo en wordt dat op deze wijze bij lange na niet gehaald.
Een belangrijke reden daarvoor is dat een echte prikkel voor melkveehouders ontbreekt om sterk te sturen op een lagere stikstof- en fosforproductie. Erwin Wunnekink legt uit waarom het zo lastig is om hiervoor een goede trigger in te stellen: ‘Ruw eiwit blijkt de beste indicator om op stikstofexcretie te sturen, maar het probleem is dat je pas laat in een jaar weet wat dat is. Dat komt doordat het RE-gehalte in vooral de graskuilen elk jaar verschillen. Door het droge en warme weer dit jaar, zijn die nu relatief hoog. Veel boeren sturen op een laag ureum om minder mest te hoeven afvoeren. Helemaal logisch, maar de praktijk leert dat een laag ureum lang niet altijd een laag RE-gehalte in het rantsoen betekent. Vooral in grasrijke gebieden blijkt dit lastig. Je zou beter kunnen afrekenen en belonen via bijvoorbeeld een stikstofbodemoverschot, maar om dat goed te regelen en borgen, via de zuivel, kost tijd en zoveel tijd hebben we niet om onder het fosfaatplafond te komen in 2025.’