Duizenden kuilmonsters worden er jaarlijks gestoken. En dat is maar goed ook, zeggen onafhankelijke teelt- en voeradviseurs. Zonder kuilanalyses is het gokken wat je voert, hoe je je rantsoen bij kunt sturen en hoe goed je bemesting al dan niet is gelukt.
‘Het mooie van een kuilanalyse is dat er heel veel informatie op staat. En het vervelende van een kuilanalyse is dat er heel veel informatie op staat’, zegt Mark de Beer lachend.
De onafhankelijk ruwvoerexpert van Groeikracht BV wil er mee zeggen dat kuilanalyses nodig en nuttig zijn, maar dat het logischerwijs soms lastig is voor boeren om alle informatie op waarde te schatten. ‘Ik word er sowieso al erg blij van als een melkveehouder van de verschillende snedes die hij inkuilt een monster neemt. Zeker als je verschillende snedes tegen elkaar aan kuilt, wat in de praktijk best vaak voorkomt, is het zonde om maar één monster te nemen van zo’n hele kuil. Daarmee kun je vrij weinig. Om een voorbeeld te noemen: soms wordt een lasagnekuil gemaakt en daarvan één monster genomen. Vervolgens vraagt de melkveehouder op basis van de analyse hoe hij zijn bemesting voor de eerste snede kan verbeteren. Ja, dan had je toch echt even een monster van die eerste snede graskuil moeten nemen om dat goed te kunnen
beoordelen.’
Waarde van analyses
De Beer kent ook de kritiek op de waarde van kuilanalyses. Een monstername is een moment- of vooral ‘plek’opname en zegt dus niet alles over de hele kuil. ‘Natuurlijk
is de praktijk altijd leidend. Als een kuilanalyse 160 ruw eiwit aangeeft, maar verwerkt in het rantsoen laten de koeien in de stal een ander beeld zien, dan moet je daar op inspelen.
Echter, op dit punt wil ik de labs toch verdedigen. Volgens mij geeft een kuilanalyse altijd wel een 90 tot 95% correct beeld. Of dat beeld voldoende representatief is, ligt vooral aan de melkveehouder zelf. Als jij netjes inkuilt, waarbij je de kuil steeds goed verdeelt en goed aanrijdt, zul je een evenredig beeld te zien krijgen en daarmee een representatieve analyse. Als je dat niet doet, of slechts één analyse gebruikt van kuilen die tegen elkaar aan zijn gekuild, kun dat dat niet verwachten.’
Uitkuilmanagement
Albart Coster is onafhankelijk voeradviseur voor Dairyconsult en hij deelt de visie van De Beer. ‘Een aanvullend punt waarbij het nog wel eens mis wil gaan, is het uitkuilmanagement. Als je dat te slordig doet, werk je bijvoorbeeld broei in de hand. Dat zal de kuil negatief beïnvloeden en ook de correlatie met de analyse. De enige kritische noot die ik plaats bij de waarde van kuilanalyses, is dat kuilen in werkelijkheid iets minder
droog zijn dan een analyse aangeeft. Dat komt doordat kuilen onderin vaak wat vochtiger zijn en daardoor de onderste kuildeeltjes soms iets minder goed met de kuilboor omhoog
komen. Maar dat zijn details die geen noemenswaardige negatieve invloed op de waarde van kuilmonsters hebben.’
‘Hoe representatief kuilmonster is, ligt vooral aan inkuilmanagement’
Nederland doet het goed
Coster stelt daarbij dat hij gemiddeld gezien erg tevreden is over hoe Nederlandse melkveehouders omgaan met kuilmonsters nemen en de analyses benutten. ‘Natuurlijk is het nemen van kuilmonsters tegenwoordig een wettelijk plicht, maar in Nederland
hebben we ook echt een cultuur van vóór het openen van de kuil een monster steken. In veel andere landen leeft dat veel minder sterk. Soms omdat de kuilen te groot zijn om een
representatief monster te nemen, maar ook omdat veel boeren in het buitenland makkelijker zijn. Misschien heb ik een iets vertekend beeld, omdat onze klanten natuurlijk advies inkopen en sowieso bovengemiddeld geïnteresseerd bezig zijn met goed voeren. Maar mijn indruk is echt dat de Nederlandse melkveehouder hier gemiddeld gezien goed mee omgaat. En dat is maar goed ook. Want laten we eerlijk zijn: kuil voeren zonder een
analyse nemen, is gewoon gokken.’
Nu is het beoordelen in de basis van een graskuil natuurlijk niet per se hogere wiskunde, vult Coster aan. ‘Een donkere kuil die niet al te nat is, bevat veel eiwit. Een vrij droge graskuil met een lichte kleur bevat weinig eiwit. Voor die basisanalyse hoef je geen monster te nemen. Alleen je wilt graag meer weten. Over de kwaliteit van het eiwit bijvoorbeeld. Daarvoor kijk je naar de hoogte van het DVE-getal en de verhouding tot het OEB-getal. En zelf kijk ik ook altijd eerst naar de hoeveelheid ruwe as en ammoniak in
de kuil. Die wil je beide laag hebben. Het zegt direct iets over hoe goed een kuil gelukt is en ook over hoe netjes je ingekuild hebt. Dat is waardevolle informatie voor het moment, maar zeker ook voor volgende snedes of een volgend groeiseizoen.’
Gericht bemesten
Ook Mark de Beer legt de nadruk op de aanvullende waarde die kuilanalyses hebben op hun eerste doel: zo’n goed mogelijke rantsoenberekening. ‘Kuilanalyses zijn minstens zo belangrijk om te benutten voor het bepalen van een passende bemesting. Ik vraag
klanten wel eens om de analyses van de afgelopen jaren naast elkaar te leggen. Vaak zie je dan duidelijke patronen. De 1e snede is bijvoorbeeld elk jaar iets natter dan je zou willen en de 2e snede jaarlijks iets te droog. Als je dat in beeld hebt, kun je gericht aan je bemesting en inkuilmanagement werken.’
De Beer besluit met nog een voorbeeld om de toegevoegde waarde van kuilanalyses te duiden: ‘Tegenwoordig wordt best vaak selenium bij bemest vóór de 1e snede. Melkveehouders die dit toepassen, vraag ik een paar maanden later wel eens of ze nu ook
minder seleniummineralen aan het voer toevoegen. Op die vraag krijg ik dan meestal een paar glazige ogen te zien die mij verwonderd aanstaren. Dat vind ik dan vreemd. Want je geeft geld uit aan extra bemesting en kijkt niet wat voor effect dat heeft op je graskuil en of je dus in de stal daarop kunt besparen. Soms is de reden daarvoor dat gekozen wordt voor een goedkopere kuilanalyse, waarbij een overzicht van de mineralen wordt weggelaten. Als je het mij vraagt, is dat verkeerde zuinigheid.’